In het vandaag gewezen kamerarrest1 in de zaak Ossewaarde tegen Rusland (verzoekschrift nr. 27227/17) heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens unaniem geoordeeld dat er sprake was van:
een schending van artikel 9 (vrijheid van godsdienst) van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, en
een schending van artikel 14 (verbod van discriminatie) van het Europees Verdrag in samenhang met artikel 9.
De zaak betreft een in Rusland wonende onderdaan van de Verenigde Staten, een baptistenchristen, die is beboet voor het houden van bijbelstudiebijeenkomsten in zijn woning zonder de autoriteiten daarvan in kennis te stellen.
De sanctie werd hem opgelegd naar aanleiding van nieuwe wettelijke voorschriften voor missiewerk die in 2016 in Rusland werden ingevoerd als onderdeel van een antiterrorismepakket. De nieuwe wetgeving maakte het evangeliseren in particuliere woningen strafbaar en vereiste voorafgaande toestemming voor missiewerk van een religieuze groepering of organisatie.
Het Hof stelde met name vast dat de regering niet had uitgelegd wat de beweegredenen waren achter dergelijke nieuwe formaliteiten voor missiewerk, die geen ruimte lieten voor mensen die zich bezighielden met individuele evangelisatie, zoals verzoeker. Er was geen bewijs dat verzoeker oneigenlijke methoden van proselitisme had gebruikt, die dwang of aanzetting tot haat of onverdraagzaamheid inhielden.
Een juridische samenvatting van deze zaak zal beschikbaar zijn in de databank HUDOC van het Hof (link).
Belangrijkste feiten
Verzoeker, Donald Jay Ossewaarde, is onderdaan van de Verenigde Staten van Amerika en geboren in 1960. Hij woonde in Oryol (Rusland) en had een permanente verblijfsvergunning.
Verzoeker en zijn echtgenote zijn doopsgezinde christenen. Sinds hun verhuizing naar Oryol in 2005 hielden zij regelmatig gebeds- en bijbelstudiebijeenkomsten in hun woning. Ossewaarde nodigde persoonlijk mensen uit voor de bijeenkomsten en plaatste informatie daarover op mededelingenborden.
Tegen de achtergrond van nieuw aangenomen wetgeving inzake zendingswerk doken op 14 augustus 2016 tijdens een zondagse samenkomst drie politieagenten op bij het echtpaar thuis. Na de bijbelstudie namen de agenten verklaringen van de aanwezigen op en escorteerden de heer Ossewaarde vervolgens naar het plaatselijke politiebureau.
Op het politiebureau werden zijn vingerafdrukken genomen en werd hem een klachtbrief getoond over het ophangen van evangelische traktaten op het prikbord in de ingang van een flatgebouw. De politie maakte een proces-verbaal op wegens het verrichten van illegale zendingsarbeid als niet-Russisch staatsburger.
Vervolgens werd hij direct voor de rechter gebracht voor een korte hoorzitting, waarna hij werd veroordeeld voor het verrichten van missiewerk zonder de autoriteiten in kennis te stellen van de oprichting van een religieuze groepering. Hij kreeg een boete van 40.000 roebel (destijds ongeveer 650 euro).
Zijn veroordeling werd in beroep in kort geding bevestigd. Zijn aanvullende verzoeken om herziening van de veroordeling werden uiteindelijk allemaal afgewezen.
Klachten, procedure en samenstelling van het Hof
Met name met een beroep op artikel 9 (vrijheid van godsdienst) klaagde de heer Ossewaarde over de boete die hem was opgelegd voor het prediken van het doopsel krachtens de nieuwe wetgeving, waarbij hij aanvoerde dat hij geen lid was van een religieuze vereniging, maar zijn recht had uitgeoefend om zijn persoonlijke geloofsovertuiging uit te dragen. Ook klaagde hij op grond van artikel 14 (verbod van discriminatie) in samenhang met artikel 9 over discriminatie op grond van nationaliteit, omdat hij als Amerikaans onderdaan een hogere boete kreeg dan een Russisch onderdaan.
Het verzoekschrift is op 30 maart 2017 ingediend bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
De European Association of Jehovah’s Christian Witnesses kreeg toestemming om als derde partij te interveniëren.
De procedure van het Hof voor de behandeling van verzoeken tegen Rusland is hier te vinden.
Het arrest is gewezen door een kamer van zeven rechters, samengesteld als volgt:
Pere Pastor Vilanova (Andorra), president, Georgios A. Serghides (Cyprus),
Yonko Grozev (Bulgarije),
Jolien Schukking (Nederland), Darian Pavli (Albanië),
Ioannis Ktistakis (Griekenland), Andreas Zünd B(Zwitserland),
alsmede Olga Chernishova, adjunct-griffier van de afdeling.
Beslissing van het Hof
Het Hof stelt vast dat het bevoegd is om de zaak te behandelen, aangezien de feiten die aanleiding geven tot de gestelde schendingen van het verdrag hebben plaatsgevonden vóór 16 september 2022, de datum waarop Rusland ophield partij te zijn bij het Europees Verdrag.
Artikel 9 (vrijheid van godsdienst)
Het Hof herhaalde dat het verstrekken van informatie over een bepaald geloof aan anderen die dit geloof niet aanhangen – bekend als missiewerk of evangelisatie in het christendom – door artikel 9 wordt beschermd. Met name wanneer er geen bewijs was van dwang of ongepaste druk, had het Hof eerder het recht op individuele evangelisatie en huis-aan-huis prediking bevestigd.
Het stelde vast dat er geen aanwijzingen waren dat de heer Ossewaarde iemand tegen zijn wil had gedwongen deel te nemen aan zijn religieuze bijeenkomsten of dat hij had getracht aan te zetten tot haat, discriminatie of onverdraagzaamheid. Hij is dus niet bestraft voor ongepaste methoden van proselitisme, maar enkel voor het niet naleven van de nieuwe wettelijke vereisten voor missiewerk die in 2016 zijn ingevoerd.
Het Hof stelt vast dat de nieuwe voorschriften – die evangelisatie in particuliere woningen strafbaar stellen en voorafgaande toestemming van een religieuze groepering of organisatie voor missiewerk vereisen – geen ruimte laten voor personen die zich bezighouden met individuele evangelisatie, zoals verzoeker.
De regering had de beweegredenen voor dergelijke nieuwe formaliteiten voor missiewerk niet toegelicht. Het Hof was er dan ook niet van overtuigd dat de inmenging in verzoekers recht op vrijheid van godsdienst wegens zijn missionaire activiteiten beantwoordde aan een “dringende sociale behoefte”.
Bovendien was de bestraffing van verzoeker omdat hij de autoriteiten niet in kennis zou hebben gesteld van de oprichting van een religieuze groepering, niet “noodzakelijk in een democratische samenleving”. De vrijheid om zijn geloof te belijden en daarover met anderen te spreken, kan niet afhankelijk worden gesteld van goedkeuring of registratie door de overheid.
Derhalve is artikel 9 van het Verdrag geschonden.
Artikel 14 (verbod van discriminatie) juncto artikel 9
Het Hof merkt op dat volgens het wetboek van administratieve overtredingen de minimumboete voor een niet-onderdaan die schuldig wordt bevonden aan illegale zendingsarbeid, zes keer zo hoog is als voor een Russische onderdaan. Bovendien kunnen niet-onderdanen worden uitgewezen. Er bestond dus een verschil in behandeling van personen in een analoge situatie op grond van hun nationaliteit.
Het Hof ziet geen rechtvaardiging voor dit verschil in behandeling, dat bovendien moeilijk te verenigen is met de Russische godsdienstwet die bepaalt dat niet-onderdanen die legaal in Rusland verblijven, het recht op vrijheid van godsdienst op dezelfde wijze kunnen uitoefenen als Russische onderdanen.
Derhalve is artikel 14 van het Verdrag, juncto artikel 9, geschonden.
Rechtvaardige genoegdoening (artikel 41)
Het Hof veroordeelt Rusland tot betaling aan verzoeker van 592 euro (EUR) voor materiële schade, 10.000 euro voor immateriële schade en 4.000 euro voor kosten en uitgaven.
Het vonnis is alleen beschikbaar in het Engels.